Dit stelt Gerben Bergsma, die trainingen over ontregelend gedrag geeft aan onder andere verzorgenden en verpleegkundigen. Ook schreef hij het boek ‘De nooduitgang – verminderen en voorkomen van probleemgedrag in de langdurige zorg’. Bergsma geeft in maart een lezing over omgaan met complex gedrag op het Nursing congres ‘Omgaan met complex gedrag in de ouderenzorg’. Als consulent bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) wordt zijn hulp regelmatig ingeroepen door instellingen die zich geen raad weten met een cliënt met onbegrepen gedrag. Dit kan de cliënt uiten door bijvoorbeeld te roepen, slaan of worstelen bij de zorgmomenten. Maar het kan ook lastig zijn om zorg te verlenen aan cliënten die heel achterdochtig of afwerend zijn.
Rol verzorgenden
Volgens Bergsma spelen verzorgenden een belangrijke rol bij het uitdoven van dit gedrag. De oplossing hiervoor ligt volgens de consulent altijd in het team. ‘Er zijn verzorgenden die zeggen: “Ik kan niets met deze mevrouw, ik wou dat ze niet op onze afdeling woonde.” Terwijl anderen zeggen “Het is inderdaad moeilijk om hiermee om te gaan, maar sóms lukt het me wel.” Als ik dit hoor, ben ik hoopvol’, vertelt Bergsma, ‘omdat er kennelijk dingen zijn waardoor je kans hebt dat je de zorg soepeler gaat. Het gaat om het ontdekken van wat helpt en wat tegenwerkt en de dingen die helpen te versterken. Dat geeft langzaam maar zeker resultaat.’
Het binnenkomen van de kamer van de cliënt, oftewel het betreden van zijn domein, is hierbij het startpunt van het contact, stelt Bergsma. ‘Als er één verzorgende is bij wie het wél lukt om meneer te verzorgen, dan zeggen de collega’s vaak: “Ik zie niet wat mijn collega anders doet dan ik, we doen precies hetzelfde.” Maar als ik de verzorgenden ga filmen wanneer ze bijvoorbeeld iemand uit bed halen, zie je toch subtiele verschillen die van cruciaal belang zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om gezichtsuitdrukkingen die je als verzorgende hebt, stemgebruik, houding van je lichaam, spreektempo, de manier van contact maken met de cliënt en de fysieke afstand. Reageer je zacht en betrokken, of gespannen en afstandelijk? Dat soort subtiele verschillen zijn belangrijk.’
Bergsma noemt een Turkse meneer met dementie die thuiszorg kreeg als voorbeeld. Zijn begrip van de Nederlandse taal was helemaal verdwenen en hij sprak alleen maar Turks. Als de verzorgenden hem uit bed wilden halen, sloeg en trapte hij van zich af. Bergsma vroeg de verzorgenden dit met de iPad te filmen. ‘Op de opnames was goed te zien waarom het soms misging en waardoor het soms goed ging’, vertelt Bergsma, ‘deze man, dacht als hij gewekt werd: ik heb geen idee waar ik ben en ik heb geen idee wie jij bent. Je legt me zes keer iets uit wat ik niet versta. En vervolgens heb ik het koud omdat je mijn dekens openslaat. Vervolgens sloeg de man van zich af.’ Het viel Bergsma op dat sommige verzorgenden de deken níet direct van de man afhaalden, maar eerst rustig contact met hem maakten. Er werd op heel kalme toon met hem gepraat en hij werd op een betrokken manier aangeraakt. Dus ook hier bleek: de oplossing voor het probleemgedrag lag in het team. Bergsma: ‘Je zag de man ontspannen en glimlachen. Daarna gaven de verzorgenden hem eerst Brinta in een tuitbeker. Zolang hij dronk, kon de man alle zorghandelingen verdragen, want hij was aan het drinken. En de meeste mensen met dementie kunnen maar met één ding tegelijk bezig zijn. Dus terwijl hij dronk, sloegen de verzorgenden de deken rustig open, wasten ze hem en gaven ze hem een nieuwe inco.’
Het filmen is een handige manier om te zien hoe je als verzorgende een kamer binnenkomt. ‘Maar ik zet de camera eigenlijk al aan als we naar de kamer van de bewoner toelopen’, vertelt Bergsma. ‘Dan zie je namelijk direct hoe de verzorgende zich voelt: is ze gespannen, gehaast, of zet ze zich schrap voor de agressie die ze misschien straks voor haar kiezen krijgt?’ De manier waarop je binnenkomt bepaalt hoe de bewoner inschat wat er gaat gebeuren, legt Bergsma uit: ‘Wij kijken bij binnenkomst hoe de vlag erbij staat bij de bewoner, maar de bewoner scant óns net zo goed.’
Kleine glimlach
Het is volgens Bergsma belangrijk dat je als verzorgende investeert in het wij: de cliënt en jij. ‘Je zorgt ervoor dat je écht contact maakt met de ander. Dus als ik een kamer binnenga van iemand die afwerend en achterdochtig is, klop ik eerst aan en wacht ik tot ik “ja” hoor. Is de bewoner slechthorend? Dan doe ik voorzichtig de deur open en steek ik mijn hoofd om de hoek. Ik kom langzaam naar binnen en blijf vlak over de drempel staan, zodat de cliënt mij ten voeten uit ziet. Ik ben laag in spierspanning, hoog in vriendelijkheid, mild in het oogcontact en met een lichte glimlach knik ik de bewoner toe. Als ik een glimlach terugkrijg, doe ik een stapje naar voren en kijk ik of dat van de cliënt mag. En zo ga je verder. Zo laat je zien: ik heb goede bedoelingen.’ Wanneer je gehaast of gespannen binnenkomt begrijpt de cliënt niet meer waar je mee bezig bent, en nodig je hem uit om te slaan om afstand te creëren, stelt Bergsma.
‘Scan jezelf daarom voordat je de kamer binnengaat’, adviseert Bergsma, ‘ben ik klaar om de bewoner te geven wat hij nodig heeft? Soms is dat luchtigheid, soms warm en rustig contact, en soms begrenzing, omdat de bewoner anders over je heen loopt. De ene verzorgende vindt het makkelijk om bewoners zacht te benaderen, omdat dit haar kernstijl is. De ander vindt het weer makkelijker om duidelijke grenzen aan te geven. Verzorgenden moeten elkaar hier ook bij coachen. Want elke verzorgende heeft haar eigen kernstijl. Als je van elkaar weet waar je goed in bent, helpt dat ook enorm.’
Niet alleen bejegening
Dit is een klein onderdeel van een hele reeks interventies en afspraken die je rondom een cliënt met onbegrepen gedrag maakt. ‘Heel soms kan de oplossing in een detail zitten, maar meestal zijn er meerdere oorzaken voor het gedrag’, vertelt Bergsma. ‘Het zal wel aan de bejegening liggen, wordt vaak gedacht. Dus wordt hierin iets veranderd waardoor de cliënt een kleine opleving van het welbevinden heeft, maar daarna valt hij weer terug. Dan zal het de medicatie wel zijn, wordt er dan geopperd. Dus wordt er aan de medicatie gesleuteld waarop het íets beter wordt, maar dan valt de cliënt weer terug. Je moet een brede analyse maken van factoren en op àlle gebieden tegelijk interventies gaan doen. Begeleiding hierbij door bijvoorbeeld een consulent van het CCE kan hierbij heel erg helpen.’