Antwoord ouderenpsycholoog Sarah Blom: ‘Een lastige dochter, een moeilijke zoon, een irritante zus. Het zijn veelgehoorde termen in de ouderenzorg. Familie wordt meer dan eens erg lastig bevonden in de omgang. Iets wat de familie zelf vaak haarfijn aanvoelt. En dit is link: als je het idee hebt dat anderen je een moeilijk mens vinden, word je (onbewust) lastiger in de omgang. Je gaat je moeilijker opstellen. Dit fenomeen heet selffulfilling prophecy en is uiterst krachtig.
Het is erg belangrijk om het contact met familie goed te houden. Immers, tevreden familie leidt tot een betere (werk)sfeer maar bovenal tot een gelukkigere cliënt. Een cliënt voelt vaak haarfijn aan dat het niet botert tussen de belangrijkste mensen in zijn leven: de mantelzorger en de zorgverlener.
Het leidt tot stress en somberheid, wat weer zorgt voor een snellere achteruitgang.
Helaas is een plezierige omgang geen vanzelfsprekendheid. Regelmatig is er sprake van irritatie, van onuitgesproken verwachtingen, achterdocht en boosheid bij beide partijen. Kritiek die veel gevallen overigens niet wordt geuit door een naaste, uit angst voor represailles naar hun kwetsbare familielid. En dan heb je een groter probleem. Familieleden gaan onderling hun ongenoegen spuien en zo ontstaat er al snel een gespannen sfeer op de afdeling, die zich nog maar moeilijk laat indammen.
Een goede samenwerking begint erbij dat je écht oog hebt voor de moeilijkheden van familie. Dat je alert bent op bepaalde signalen, bepaalde gedragingen die een voorbode kunnen zijn voor conflicten. Wanneer iemand bijvoorbeeld telkens normaal gedrag van zijn naaste met dementie eist, alles uit handen neemt, na 1,5 jaar nog altijd 3 à 4 keer per dag op bezoek komt of juist helemaal niet meer op bezoek komt, is er mogelijk sprake van een gecompliceerde rouwproces. De belasting is hoog, de spanning en stress is hoog en men kan meestal nog maar weinig verdragen.
De vlam slaat dan snel in de pan. Ook wanneer een familielid ineens erg snel achteruitgaat, zet dit alles op scherp. Je moet dan niet verbaasd zijn wanneer die vriendelijke dochter van mevrouw Janssen zich ineens vijandig of zelfs agressief opstelt in het contact. Hoe meer agressie, hoe groter waarschijnlijk de zorgen en het intense verdriet die hieraan ten grondslag liggen. Heb je hier geen oog voor en ga je gelijk begrenzen (‘Zeg, dat doen wij hier niet, doet u eens even normaal, dit pik ik niet’), dan zal de spanning waarschijnlijk uitmonden in een langlopend conflict. Je raakt elkaar kwijt. Omgaan met familie betekent oog hebben voor hun psychische belasting en beschikken over belangrijke gesprekstechnieken in het contact. Zodat je elkaar vindt in de zorg. In plaats van elkaar kwijtraakt.
Zo sprak ik onlangs de zoon van mevrouw Arkema. Mevrouw Arkema is sinds een jaar opgenomen in het verpleeghuis. De laatste paar weken komt ze somberder op ons over. Het is de reden dat ik contact met haar zoon opneem. De verzorgenden hebben mij voor het gesprek uitdrukkelijk gewaarschuwd. Het zou ‘een lastige man zijn, die altijd en overal kritiek op heeft en voor wie het nooit goed genoeg is’. Ik heb het gesprek met zoon voor u uitgeschreven, het zit vol technieken en inzichten, die broodnodig bleken.
Meneer Arkema: ‘Ja hallo, goedemorgen. Ik verwachtte uw telefoontje al’
Ik: ‘Goedemorgen, meneer Arkema. U spreekt met de psycholoog van uw moeder’.
Meneer Arkema: ‘Ja dat weet ik’.
Ik: ‘Fijn dat u even de tijd kon vinden om mij te spreken’.
Meneer Arkema: ‘Het gaat over haar somberheid, hè? Nou, tegen mij vertelt ze altijd alles en ik heb er niks over gehoord.’
Ik: ‘Ik zou u inderdaad even willen spreken over het feit dat uw moeder sinds een aantal weken somberder op ons overkomt. Misschien hebben we het totaal mis hoor! Vandaar dat ik heel graag even met u wil spreken, om dingen uit te vragen.’
Meneer Arkema: ‘Ik ken mijn moeder het beste.’
Ik: ‘Inderdaad, dit is precies de reden dat ik u bel. Als zoon kent u haar uw hele leven.’
Meneer Arkema: ‘Wat is er dan met een “depressie”? Ik vind het onzin, dat komt in onze familie helemaal niet voor.’
Ik: ‘Dat zou goed kunnen inderdaad. U vindt het onzin dat ik u hierover bel. Daarom vind ik het ook erg fijn dat u tóch de moeite neemt om met mij te spreken. Zou u eens op kantoor willen komen? Mogelijk kunnen we het combineren wanneer u toch hier op bezoek bent?’
Meneer Arkema: ‘Oh, nu moet ik er ook nog voor langskomen?! Weet je, iedereen denkt mijn moeder te kennen, maar iedereen lijkt te vergeten dat ik mijn moeder het beste ken.’
Ik: ‘Dat is zeker zo, u kent uw moeder het beste. En u heeft het gevoel dat iedereen maar wat roept de laatste tijd.’
Meneer Arkema: ‘Ja.’
Ik: ‘Dat kan ik mij voorstellen. Het is de reden dat ik niet over één nacht ijs wil gaan en ik ú echt nodig heb.’
(even is het stil aan de andere kant van de lijn)
Meneer Arkema: ‘U heeft mij nodig?’
Ik: ‘Ja, zonder ú leer ik uw moeder nooit zo goed kennen. Het is uw moeder, u bent haar zoon. Zonder u is goede diagnostiek eigenlijk bijna onmogelijk. En weet u, misschien heeft u helemaal gelijk. Verdoe ik uw tijd en is er met uw moeder niks aan de hand. Dat kan heel goed.’
Meneer Arkema: ‘U bent psycholoog toch?’
Ik: ‘Ja klopt, en u? Wat is uw beroep?’
Meneer Arkema: ‘Ik ben boekhouder bij een groot advocatenkantoor.’
Ik: ‘Mooi, ik heb dyscalculie, dus dat was voor mij totaal niet weggelegd.’
Zoon begint een beetje te lachen.
Ik: ‘Cijfers zijn niks voor mij, ik ben er niet goed in.’
Meneer Arkema: ‘Dat hebben meer mensen, ieder zijn ding. Nou, misschien moeten we dan maar eens gewoon afspreken. Het duurt toch niet lang, hè?’
Ik: ‘Nou, dat kan ik u niet beloven, want ik wil heel graag horen wat u te vertellen heeft over uw moeder. Wie ze was en is. En nogmaals, het kan zo maar zijn dat u helemaal gelijk heeft en we uw tijd verdoen, dan wil ik daar bij voorbaat al mijn excuus voor aanbieden.’
Meneer Arkema: ‘Dat risico lopen we dan maar. Weet je, ik ben enig kind en kan soms best defensief reageren. Dat weet ik. Mijn moeder is al vroeg door mijn vader in de steek gelaten en ik heb altijd voor mijn moeder gezorgd als enige zoon. We waren altijd samen.’
Ik: ‘En kijk, en daarom wil ik u zo graag spreken. U kent haar het beste. Ik wil u bedanken voor uw betrokkenheid bij uw moeder. Het is ons zoveel waard. Bedankt!’
Meneer Arkema: ‘Weet u dat dit de eerste keer is dat iemand van uw instelling dit zegt? Ik bedoel, ik weet heus wel wat mensen denken als ik binnen kom. Daar heb je die zoon weer! Ze vinden mij een lastpak. Ik zie het aan hun ogen. Ik ben soms ook best lastig, maar het is mijn moeder weet je, dat is mijn plicht, om kritisch te zijn. Zodat ze de aandacht krijgt die ze verdient.’
Ik: ‘En u kunt er niet op vertrouwen dat ze die aandacht krijgt, als u niet voor haar strijdt. U heeft het gevoel dat mensen u als lastpak waarnemen. Wat doet dat met u?’
Meneer Arkema: ‘Ik word er alleen maar feller van.’
Ik: ‘Dat begrijp ik. Hoe voelt u zich nu?’
Meneer Arkema: ‘U vindt dat ik belangrijk ben. Dat vind ik zelf eigenlijk ook.’ (zoon zucht diep)
Ik: ‘Ik hoor u diep zuchten. Wat betekent dit?’
Meneer Arkema: ‘Ik word er soms zo moedeloos van. Doodmoe eigenlijk. Die strijd. Alles wat ik wil is dat mijn moeder gelukkig is.’
Ik: ‘Het lijkt u uit te putten, de strijd. U wil gewoon dat uw moeder bij ons gelukkig kan zijn. Weet u, meneer Arkema. Het is de reden dat we elkaar nu spreken. Ik heb u nodig. We hebben hetzelfde doel. Dat uw moeder de zorg en aandacht krijgt die ze nodig heeft. Wat fijn dat u wil afspreken. Zou het u volgende week maandag schikken om 17 uur? Dan bent u er vaak al toch?’
Meneer Arkema: ‘Klopt. Dat kan, ik kijk ernaar uit.’
Ik: ‘Ik ook, ik wil u een goede avond wensen.’
Meneer Arkema: ‘Dank je, jij ook.’
Ik: ‘Tot volgende week meneer Arkema. Mag ik u Patrick noemen? ’
Meneer Arkema: ‘Jazeker.’
Ik: ‘Tot volgende week Patrick. ’
Meneer Arkeman: ‘Dag mevrouw Blom. ’
Ik: ‘Zeg maar Sarah.’
Meneer Arkema: ‘Dag Sarah.’
In dit gesprek zijn er talloze momenten geweest waarop Patrick en ik elkaar hadden kunnen kwijtraken. Momenten waarop we lijnrecht tegenover elkaar hadden blijven staan. Zonde. Ik bedoel, feitelijk heeft de zoon op veel punten ook gewoon gelijk. Hij kent mevrouw het béste. Hierover is geen twijfel mogelijk. En het is inderdaad helemaal niet zeker dat er wel een depressie speelt. Scepsis is goed. Het houdt ons allemaal scherp.
Voor Patrick komen zorgverleners waarschijnlijk bedreigend over en dit is ook niet zo gek. Zij zijn het die de zorg overnemen als het thuis niet meer gaat. Zij zijn het die vader of moeder ineens wél onder de douche krijgen of tot een activiteit kunnen motiveren. Dit kan onbedoeld leiden tot faalervaringen bij familie: ‘zie je ik ben waardeloos’ of zelfs jaloezie wanneer verzorgende Chantal nog wel van die leuke intieme momenten heeft met moeder, die zoon al zolang heeft moeten missen.
Maak jezelf dus gewoon wat ‘kleiner’ in het contact, onderdruk je neiging om gelijk de professional te willen ’uithangen’ en geef familie een plek in de zorg. Wanneer dochter haar moeder maanden thuis heeft gedoucht, vraag haar bijvoorbeeld eens of ze het voor zou willen doen, zodat je kunt zien hoe zij dit aanpakte. Stel je nieuwsgierig op, complimenteer (wist je dat veel mantelzorgers al jarenlang voor hun naaste zorgen zonder ooit één complimentje te hebben ontvangen?) en waardeer.
Ja, ook wanneer iemand veel klachten heeft. Wees blij dat men de moeite neemt om deze kritiek bij jou te uiten in plaats van, achter jouw rug, andere familieleden erbij te betrekken. Zeg ook eens ‘sorry’ en wees hierin vooral eens creatief door bijvoorbeeld te zeggen dat ‘het je spijt dat het de ander zoveel doet’. Als zorgverlener ben je vaak door de wol geverfd. Dingen die voor ons normaal zijn, kan voor familie verschrikkelijk zijn. De zus van mevrouw de Vries kan de incontinentieproblemen van mevrouw de Vries verschrikkelijk vinden, wij weten vaak niet beter. Stap hier niet te gemakkelijk overheen. Realiseer je dat dit pijn kan doen.
Tot slot: schiet een familielid je voortdurend aan op de gang met klachten, structureer dan de contactmomenten. Plan bijvoorbeeld iedere twee weken een 10-minuten gesprek in, waarin je mensen de kans biedt zich te uiten. Tussendoor verwijs je naar deze momenten. Zo houd je vinger aan de pols en verminder je de kans dat je overbelast raakt in het contact.
Voordat we familie als lastig bestempelen is het trouwens ook goed om even naar onszelf te kijken. Want even eerlijk, zijn wij altijd zo gemakkelijk in de omgang? We denken vaak van wel. Uit onderzoek blijkt dat ieder mens zichzelf als bovengemiddeld betrouwbaar, eerlijk, goedmoedig en reëel waarneemt. Zo ook Patrick. In die zin vindt niemand zichzelf een lastig persoon. Laten we elkaar dan ook maar niet zo behandelen.’
Lees de vorige casus die Sarah Blom oplost: ‘Zo reageer je op: “Ik wil naar huis”‘ >>
Heb je ook een vraag? Stuur dan een mail naar redactie.tvv@bsl.nl ovv ‘Vraag voor Sarah’
Sarah Blom is ouderenpsycholoog en theatermaker. Met haar muziektheaterstuk DAG MAMA reikt ze inzichten en handvatten over omgaan met dementie. Ook schreef ze de bestseller ‘Jij bent toch mijn dochter’