Mis je het werk als verzorgende?
‘Nee, eigenlijk helemaal niet. Soms denk ik wel eens: er mankeert iets aan mij. Begrijp me niet verkeerd, ik heb mijn werk altijd met veel plezier en liefde gedaan. Ook toen de kinderen klein waren heb ik altijd gewerkt. Maar op een gegeven moment maak je zoveel veranderingen mee op het werk, dat je denkt: nou is het wel klaar.’
Je werkte bijna vijftig jaar in de zorg, waarvan veertig jaar in de thuiszorg, waarom?
‘Omdat daar mijn hart ligt. Ik vond het mooi om bij de mensen thuis te komen en elke situatie is anders. Je hebt een grote signalerende rol, kijkt veel verder dan die wasbeurt of een wondverzorging. Je ziet de hele omgeving, kunt breder kijken. Cliënten zien je als vertrouwenspersoon en vertellen je daardoor sneller vertrouwelijke zaken, zoals problemen in de familie en financiële problemen. Ook moet je in de thuiszorg creatief zijn. Ooit kwam ik bij een meneer thuis die hulp nodig had bij het douchen. Hij had geen washand, zeep, shampoo, niks… Toen ben ik aan de gang gegaan met een schone vaatdoek.’
Je deed de inservice-opleiding, hoe was dat?
‘Als je zeventien jaar bent, is het heel spannend om intern te gaan. Ik begon in 1973 met de opleiding tot ziekenverzorgende. De opleiding was een combinatie van werken en leren in het verpleeghuis en duurde twee jaar. We moesten intern wonen, in het zusterhuis dus, waar ik een eigen kamer had. Er waren strenge regels, maar het was wel gezellig altijd.’
Wat bedoel je met strenge regels?
‘Je mocht niet te veel lawaai maken en om 23 uur moest het stil zijn. Jongens mochten op de kamer komen, maar moesten wel eerst voorgesteld worden aan de directrice. Op de benedenverdieping hadden de kamers tralies voor de ramen, zodat we niet stiekem jongens konden binnenlaten. Er was een keer iemand die een jongen had meegenomen die te laat weg was. Hij klom via de regenpijp naar beneden en is toen gesnapt. Zijn vriendin is direct uit het huis en de opleiding gezet. Dat maakte wel indruk.’
En hoe was de gezelligheid?
‘We zaten regelmatig bij elkaar op de kamer en dan was het altijd lachengierenbrullen. Dat zijn warme herinneringen die ik koester. Nee, ik heb geen contact meer met de meiden van toen. Dat is allemaal verwaterd. Het is ook lastig om ze te terug te vinden, omdat ze meestal niet meer dezelfde achternaam hebben.’
Op welke manier is de zorg veranderd?
‘Er zijn steeds meer strenge wetten en regels gekomen. Soms moest je bijscholingen doen die je nooit gebruikt. Het is allemaal zo pietepeuterig geworden, je moet overal op letten, muggenziften. Alles wil de overheid in de hand houden. Op een gegeven moment kregen we zelfsturende teams in de thuiszorg. Daarvoor moesten we heel veel cursussen en bijscholingen doen, en uiteindelijk kwam er toch niet veel van terecht.’
En de administratielast?
‘Die nam enorm toe. Ik ben niet opgeleid met verpleeg- en zorgplannen. Ik vind ze meestal omslachtig, je moet te vaak hetzelfde opschrijven om het juiste doel te bereiken! Dit zie ik als kostbare verloren tijd. De overheid en de zorgverzekeraars drukken een grote stempel op de zorg. Je moet als verzorgende meer werken in kortere tijd wat ten koste gaat van de cliënt. Regelmatig wil de cliënt zijn verhaal even aan je kwijt. Hier heb ik altijd zoveel mogelijk gehoor aan gegeven, zonder dat andere cliënten hier de dupe van werden natuurlijk.’
Je bent door al die ervaring een stuk wijzer. Welke raad zou je verzorgenden willen meegeven?
‘Besef dat het werk dat je doet heel belangrijk is. Je bent niet “maar” een verzorgende. Laat je niet ondersneeuwen door anderen, zoals verpleegkundigen, wetten of regels. Kom voor jezelf op, onderschat je vak niet. Dus als er een nieuwe regel of project komt waar je het niet mee eens bent, laat dan van je horen. Want jij moet het uiteindelijk doen.’