Ik heb avonddienst en een paar uur voor mijn dienst begint merk ik dat ik rusteloos word. Er gaat en zenuwachtige kriebel door mijn lijf en mijn handen beginnen te trillen. Mijn keel zit dicht door dreigende tranen: angst. Ik ga zitten, doe mijn ogen dicht en adem diep in. De trein waarin we al een tijdje zitten is veranderd in een sneltrein, alle ontwikkelingen volgen zich in razend tempo op en nu dreig ik er bijna af te vallen. In gedachten laat ik de afgelopen week de revue passeren. Het was een week waarin ontzettend veel is gebeurd en waarin ik me tot nu toe nergens door uit het veld heb laten slaan.
Besmetting in huis
De eerste besmetting in huis. Hetgeen wat we zo vreesden, waar we met zijn allen keihard voor knokken om het buiten te houden en onze bewoners te beschermen, zet ons met 1-0 achter. Eventjes ben ik uit het veld geslagen, maar direct gaat de knop om en gaat iedereen over tot de nodige actie. De volgende dag gaat het snel, zijn er andere bewoners verdacht en is de nodige actie ondernomen dit alles in goede banen te leiden. Het gaat snel, overrompelt je maar de knop gaat om en we gaan door.
Aan het eind van mijn dienst draag ik over aan mijn collega. We staan in dezelfde ruimte, op drie meter afstand van elkaar. Ik zie haar blik, stop met mijn verhaal en zeg: ‘Haal eens even diep adem. Kom even tot jezelf.’ Haar blik, er breekt iets en de tranen springen in haar ogen terwijl ze ‘nee’ schudt. ‘Ik ben bang’, zegt ze, ‘het lukt even niet.’
En daar sta ik dan, machteloos tegenover haar. De drie meter voelt als driehonderd meter, onbereikbaar ver. Ik blijf staan, omdat het moet, maar het druist tegen alles in wat ik voel op dat moment. Wat ze nu nodig heeft, is wat wij allemaal wel eens nodig hebben tijdens ons werk wanneer we het zwaar hebben. En ik kan het haar niet geven: een knuffel, een arm om haar heen. Elkaar even vasthouden als dat nodig is. Juist dat kan niet en dat raakt me zo dat bij mij ook de tranen in de ogen springen. Ik probeer haar te troosten met woorden, omdat ik niet meer kan geven nu.
Ik ben ook bang. We zijn allemaal bang, omdat we niets liever willen en allemaal keihard werken om onze bewoners te beschermen en nu staan we achter. Maar wij kunnen dit, we doen dit samen. Écht samen, niet alleen wij als verzorgenden maar evengoed alle andere disciplines. Het lukt: ze haalt diep adem en ze is er weer.
Knop om
Mijn diensten zijn vol en druk die week, ook als ik thuis ben, is mijn hoofd steeds op het werk. Ik sta continue op scherp. Wat een paar weken geleden nog mijn grootste angst was, corona in ‘ons huis’, is werkelijkheid geworden. De gedachte hieraan greep me toen naar de keel, nu het zover is, is de knop om en pas ik me automatisch aan. Tot dit moment, waarin de angst het even overneemt, het even te snel gaat voor me.
Saamhorigheidsgevoel
Om verdere verspreiding in huis te voorkomen wordt er gekozen de locatie in ‘code rood’ te plaatsen uit voorzorg, alle bewoners worden beschouwd als laag verdacht. Dat betekent werken volgens strikt protocol met alle benodigde maatregelen en geen enkel contact meer met andere huiskamers. Tijdens de dienst kom je niet meer van de unit af. Ik mis het contact met mijn collega’s. En dat is het, wat me even uit het veld slaat. De steun van je collega’s die je zo hard nodig hebt maar nu niet hebt omdat het niet anders kan. Ik denk aan het enorme saamhorigheidsgevoel onderling en weet dat we dit kunnen.
Afgezonderd van elkaar, maar supersterk samen.
Als ik op het werk aankom zie ik mijn ingepakte collega door het raam. We lopen allebei naar het raam, leg mijn hand erop en zij de hare op de mijne, door het glas. Ik kijk in haar ogen en lees in haar blik wat ik voel: ‘Ik ben er voor je, we kunnen dit.’ Angst is een slechte raadgever wanneer het overheerst. Maar het kleine beetje angst dat er zit wanneer ik aan het werk ben, buig ik om naar iets waar ik blij mee ben. Ik koester het, omdat het maakt dat ik continue alert ben. En juist daardoor kan ik goed mijn werk doen.