Ze herinnert zich de cliënt nog goed: een oudere man die net hersteld was van leukemie, maar het leven niet meer de moeite waard vond. ‘Ik ben wel genezen, maar tegen welke prijs?’ vertelde hij oncologieverpleegkundige Arrien van Prooijen – de Jong, die psychosociale begeleiding geeft aan mensen met kanker thuis. ‘Na wat doorvragen bleek dat hij ontzettend bang was dat de kanker weer zou terugkeren’, zegt Van Prooijen – de Jong, ‘het voelde alsof hij leefde op een tijdbom, de tijdbom van de dood.’
Doodsbericht
Angst speelt een grote rol bij kanker en dat begint al bij de diagnose, vertelt de oncologieverpleegkundige: ‘Als iemand hoort dat hij kanker heeft, komt dat binnen als een doodsbericht, voor zowel de cliënt als zijn naasten. Zelfs als de prognose nog onduidelijk is, of als de arts zegt dat het goed te behandelen is. Mensen worden geconfronteerd met de eindigheid en onvoorspelbaarheid van het leven. En ervaren verlies van regie.’
Het is belangrijk dat je hier als verzorgende oog voor hebt, omdat angst aan de cliënt kan vreten én nadelig is voor de mentale en fysieke gezondheid. ‘Relatieproblemen, slaapproblemen, hyperventilatie, aanhoudende vermoeidheid, stemmingswisselingen, prikkelbaar zijn, boosheid en hartkloppingen kunnen allemaal uitingen van angst zijn. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van leven’, zegt Van Prooijen – de Jong.
Goedbedoeld
Durf als verzorgende het gesprek aan te gaan over de angst, adviseert ze. En vervolgens is het een kwestie van je tong afbijten en lúisteren. ‘Wij zorgverleners zijn doeners en we willen alles voor de cliënt oplossen. Maar bij angst is het juist belangrijk dat je het níet probeert op te lossen of overheen praat.’ Goedbedoelde opbeurende woorden hebben meestal een averechts effect. ‘Als je zegt: “Ja maar mevrouw u moet zich niet zo druk maken, het komt goed”, dan geef je de cliënt het idee dat de angst er niet mag zijn, wat voor eenzame gevoelens zorgt. De angst is er nu eenmaal. Het is normaal dat iemand bang is.’
Angst ontkennen is als een bal die je onder water duwt, zegt Van Prooijen – de Jong: ‘Als je het wegstopt, komt hij keihard omhoog in je gezicht. Laat het er zijn, toon begrip: “Ik begrijp heel goed dat dit een schok voor je is.”’ Wat ook helpend kan zijn: de cliënt tot in detail de angst laten beschrijven. Bijvoorbeeld als ze tegen een nieuwe uitslag opzien. Van Prooijen – de Jong: ‘Ik vraag dan: wat ziet je dan voor je? Welke gedachten en beelden in je hoofd komen langs? Waar in je lichaam voelt u de angst? Door het te benoemen, het er te laten zijn, plaatst de cliënt de angst meer buiten zichzelf. Hij legt door erover te spreken de angst op tafel. En kan er als toeschouwer naar kijken, in plaats van dat hij de angst in elke vezel voelt. Het geeft meer regie.’
LSD
Hoe je zo’n gesprek kunt openen? Door open vragen te stellen. Hoe is het nu met u? Wat denk je precies? Wat voel je? Wat gebeurt er in je hoofd? Wat dacht je toen je dit hoorde? Wat vind je ervan? Wat doet dat met jou? De gesprekstechniek LSD is hierbij handig, zegt Van Prooijen – de Jong: Luisteren, Samenvatten, Doorvragen: ‘Iedereen kan dat. Luisteren: hoe was het maandag in het ziekenhuis? Samenvatten: je zat daar dus lange tijd te wachten op de uitslag. Doorvragen: en wat dacht je toen, wat ging er door je heen? Op die manier help je de ander zijn ervaringen en emoties onder woorden te brengen. Praat vooral over de schrikmomenten, dingen waar de cliënt geen controle over heeft.’
Adviezen
Daarnaast is het zinvol om de cliënt te adviseren om dagelijks te wandelen, naar muziek te luisteren en ‘empathisch bezig te zijn’: ‘Bijvoorbeeld door iemand een leuke kaart te sturen, of een naaste te knuffelen. Hiermee spreekt de cliënt een ander deel van het brein aan, dan het stukje waar de angst huist’, zegt Van Prooijen – de Jong. ‘In mijn lezing op het congres leg ik hier meer over uit.’
Praten met naasten
Tot slot is het belangrijk om de cliënt te stimuleren met naasten over angst te praten. ‘Mensen met kanker kunnen de neiging hebben om dit niet te delen met de rest van het gezin’, zegt Van Prooijen – de Jong, ‘omdat ze hen niet willen belasten. Ik zeg dan dat de andere gezinsleden nét zo bang zijn, en dat het delen van het meest enge en spannende, de angst uiteindelijk vermindert. En als iedereen verstoppertje speelt, raak je elkaar kwijt.’